De bergvilla van mijn ouders keek uit op een dal met vierkante percelen van gelijke grootte. De symmetrie deed me denken aan de Amerikaanse buitenwijken die je in televisieseries ziet.
Maar de huizen die de percelen bezetten waren daarentegen totaal verschillend. “Kijk,” zei mijn moeder terwijl ze onbestemd in de lucht wees, “daar wonen Mandy en Jeroen.” Ik begreep niet zo goed waarom mijn zusje en haar vriend zo dicht bij mijn ouders wilden wonen. Het huis bestond voornamelijk uit glas en trappen en alles wat niet glas of trap was, was blauw geverfd. De trappen liepen om het huis heen en het was moeilijk te zien waar ze begonnen of eindigden als in een kunstwerk van Esscher. Ik daalde af en liep erheen.
Toen ik voor het huis stond, zag ik dat het op palen stond alsof het in het water gebouwd was, maar er was geen water onder het huis, alleen gras dat gemillimeterd leek door een autistische kapper; alle sprieten waren even lang.
“Hallo?” riep ik. Mijn stem echode in de holle ruimte tussen het strakke gras en het blauwe dak van het huis. Ik wachtte op antwoord. Er was niets dan stilte.
Opeens stond mijn zusje naast me. Ze straalde als nooit tevoren, haar volle lippen knalrood gestift en haar haren in een kaarsrechte lijn afgeknipt op heuphoogte. Die malle kapper kwam zeker eerst het haar van mijn zusje doen en daarna het gras. “Welkom!” zei ze met een lichte stem die alleen elven kunnen hebben. Ze pakte mijn hand en leidde me de trap op die, nu ik er zelf op liep, helemaal niets Esscher-achtigs had. Het was een doodnormale trap van bruin hout.
Bovenaan de trap kwam een fel licht me tegemoet dat me eventjes verblindde. Toen mijn ogen langzaam wenden, zag ik Jeroen. Zijn baard had dezelfde vierkante vorm als het perceel waar het huis opstond. “Dag Lianne,” zei hij grijnzend. Ik zag heel duidelijk zijn oranje lippen bewegen, maar zijn baard deed niet mee. Stijf als een wollen tegel. Hij maakte een gebaar om zich heen: “moet je nou zien hoe mooi dit is.” Ik volgde zijn gebaar met mijn ogen, maar het enige wat ik zag was een ruimte gevuld met licht en twee stralende mensen met symmetrische kapsels.
In het midden van de ruimte stond een gigantische glazen bak. Te groot en te laag om een tafel te kunnen zijn. Ik liep er op af. Dichterbij komend ontwaarde ik de contouren van een mens. Ik schrok, deed weer een paar stappen achteruit en zocht naar een uitleg in de ogen van mijn zusje. Waarom ligt er een mens in die glazen kist? Ik voelde de aanwezigheid van mijn zusje achter me en niet lang daarna haar hand op mijn schouder. “Dat is Ozzy Osbourne.” fluisterde ze. Ik begreep het niet. Ozzy Osbourne, de rockster, wat deed die hier in die glazen bak? Haar hand op mijn schouder dwong me zachtjes dichterbij te komen. Ik zag nu beter dat het lichaam op een bed van zand lag, maar er was iets vreemds. Ik keek beter. Ozzy Osbourne was van plastic, een paspop met de typische kleding van een rockster aan en een pruik op.
Ik draaide me om naar mijn Mandy en Jeroen en die stonden inmiddels met de armen om elkaar heen verliefd naar de paspop in de kist te kijken. “Waarom ligt er een paspop in die bak , Mandy?” Ze keek me gelukzalig aan. “Dat is geen paspop, Lianne, dat is Ozzy Osbourne.” Mandy maakte zich los van Jeroen en liep naar een witte deur en ze wenkte me met een lichte polsbeweging zoals alleen dirigenten dat kunnen. Ik liep achter haar aan en betrad weer een kamer die gevuld werd met een fel licht. Er was nergens een lamp te ontdekken, het licht leek geen bron te hebben. De aanwezigheid van een witte badkuip en een witte toiletpot maakte duidelijk dat we ons in de badkamer bevonden. In de hoek van de badkamer stond Kurt Cobain met een sigaret in zijn mondhoek onbewogen naar buiten te staren. Het raam bood uitzicht op het dal dat gevuld was met de symmetrische huizen. En natuurlijk was Kurt Cobain ook van plastic, maar dat het om Kurt Cobain ging was onmiskenbaar. Mijn zusje ging naast hem staan en corrigeerde zijn haar en legde even liefkozend haar hand op zijn kruin. Ik had geen idee waar dit alles op sloeg, waarom mijn Mandy en Jeroen paspoppen vermomd als rocksterren in hun overbelichte huis hadden. En ik kreeg sterk het gevoel dat ze me daar geen logische verklaring voor zou geven. Ik wilde weg, terug naar de villa van mijn ouders waar alles weer normaal zou zijn.
“Mandy, ik moest maar weer gaan. “ Mijn zusje bleef lachen alsof ze me niet gehoord had.
“Natuurlijk,” zei ze, “maar niet voordat je Ozzy en Kurt gedag hebt gezegd.”
Ik wist niet zo goed wat ze van me wilde. Ik kwam iets dichter bij Kurt en fluisterde “doei” in zijn oor. Idioot, dat is het enige wat er door mijn hoofd schoot. Ik draaide me om naar mijn zusje, ze leek tevreden met mijn afscheidsritueel. In de woonkamer kreeg Ozzy, voor zover mogelijk, dezelfde behandeling. Mandy en Jeroen knikten goedkeurend.
Bovenaan de trap kreeg ik een omhelzing van beiden. Zowel Mandy als Jeroen voelde als een veertje in mijn armen. “Pas goed pop jezelf,” zei Jeroen. Ik was opgelucht toen ik met mijn zware lijf uiteindelijk de trap afrende. Weg van de symmetrie waar niets van klopte.