Bij de Corner Inn kun je raspatat eten en naar gezongen koranteksten luisteren.
Het is een van de weinige snackbars in Amsterdam die raspatat heeft en ik kom er al twaalf jaar. Niets is er veranderd. Behalve de buren. De Corner Inn houdt zich staande tussen het hipstergeweld van Happyhappyjoyjoy (die naam alleen al), de pokébowl shop en de saladebar. Binnen zitten vier studenten, twee hipster meisjes en ik.
Ik draag een niet-hippe broek die ik ooit met een doel droeg. Tijdens een koffieafspraak met mijn ex om hem te laten zien wat hij miste (ik weet dat je meeleest en dat je er nu aan terugdenkt, ik hoop dat je lacht). Het werkte, diezelfde avond lag ik weer bij hem in bed. Nu draag ik ‘m omdat ‘ie lekker zit en hij matcht met de witte sportschoenen van Reebok die ik onlangs heb gekocht en volgens Nidhi super hip zijn. Ook N. had me keihard uitgelachen als hij me op witte sneakers had gezien. Nu brengt mijn outfit me geen seks maar raspatat, een frikandel en een milkshake banaan. Ik eet, lees en loer. Ik heb mijn telefoon thuisgelaten en kijk op de klok. Ik heb nog 15 minuten tot de film begint dus ik zuig aan het rietje van de shake. Het rietje is te smal voor de milkshake. Ik zuig als een malle. Ik krijg het er niet uit en moet het laten staan. De film gaat voor.
In Cinecenter draait een film waarvan ik de naam steeds vergeet, You were never really here. Er is een voorwoord van een recensent. Heb je ooit een geslaagd voorwoord gehoord bij een film? Ik niet, vandaag ook niet. Maar de man deed zijn best. Er kwamen hipsters binnen, te laat. Ze droegen ronde brillen met transparante monturen en gebreide mutsjes. Niets ging af, ook de mutsjes niet. Geen hipster die af wil gaan.
De film was intens, heftig. En toen de moeder doodging rolde er een traan alleen uit mijn linkeroog. De mutsjes achter me zaten te praten. Ik wou dat ik kon schreeuwen: houd verdomme je bek gewoon eens dicht en doe die achterlijke muts af, het is hier twintig graden, verdomme. Maar ik druk mijn boosheid weg in mijn stoel en ik focus me op mijn ontstoken tandvlees.
De hoofdpersoon vraagt: ‘Was mijn moeder bang?’
De moordenaar zegt: ‘Ze sliep.’
Ik bid tot alles waar ik niet in geloof dat jij ook sliep, zo vast als je op mijn schouder deed.
Buiten is het koud, maar de stad warmt zich op voor kerst. Naast mijn fiets staat een toerist met rode ogen te pissen. Ik rijd bijna twee dronken hipsters aan die hun gebreide mutsjes voor de helft opgerold hebben op hun hoofd, als oude Texelse vissers. Het is 23:00, buiten zijn nog een paar Marokkaanse kinderen aan het spelen. Ik fiets langs een bord dat me aanspoort om een kerstboom te kopen.
Ik wil het allemaal niet, ik wil die mensen niet en ik wil al helemaal geen kerstboom. Ik probeer het van harte, maar het rietje is te smal om alle woede en al het verdriet uit me te zuigen.